Monday 21 March 2011

De Woorden Der Tibetanen

Je voelt de lente. Je ruikt de lente. Zelfs je gemoed vlindert heen en weer. Je ziet in de velden een kat op en neer springen. Ze speelt wellicht met een buit. Nog verder naar de horizon toe verschijnen de eerste reuzen, de bonte koeien bij de Zarrenbeek. De zon giet haar laatste hete stralen over een opkomende nevel. De hond blaft irritant bij elke beweging die plaatsvindt in de tuin. Daar, aan het einde, huppelen konijnen achter elkaar aan. Waar komen zij plotseling vandaan, in grote getale? Pasen nadert, dat is duidelijk. Een verrijzenis. Dat is het geworden. Na een woelig en bewogen jaar. Opstand en vernieuwing. Dat is het. En toepasselijk ben je opnieuw een boek gaan lezen waar al je aandacht nu naar toe gaan: "Het Tibetaans Dodenboek" van W.Y. Evans-Wentz, met een inleiding en commentaren van die goede oude Carl Gustav Jung, waar je jaren geleden zo vertrouwd mee was. Maar een eerste boek is verloren gegaan. Je hebt het aan een vriend of kennis uitgeleend, maar het is nooit teruggekomen bij de eigenaar. Je hoop dat de lener er veel plezier aan beleefd. het is een biezonder boek. Het is een wonderbaarlijk boek. Je hebt het idee dat je het nu pas echt kan begrijpen. Twintig jaar geleden was je er te jong voor. De woorden heb je toen tot je genomen, maar er is zo weinig van blijven hangen. Het was te vroeg. Nu komt het zo gelegen. Je smaakt het, als de lente zelf, en het proeft naar leven, dat dodenboek. In feite is het een manier van kijken naar het leven. Het gaat om horen en zien, om een paradigmawissel van het denken, om een ommekeer. En in deze ommekeer bevind je zich helemaal, een wenteling, een midlife tijd. Is het omwille van Roosje, die gestorven is in augustus? Is het de afstand met je dochter? Is het de afstand doen van een project waar je op hoopte? Is het een loslaten van een groot gedeelte van je professionele activiteiten in december? Wat dan ook, de tijd was daar dat dit alles diende plaats te vinden om verder te kunnen gaan. En onderwijl besef je de waarde van wat er gewoon is, van elk moment. De lijster in de top van de berk bij de buren. Zijn klant is als de roep van de deva's. Je leeft weer op. Je ademt met de aarde mee die je hebt verlegd van de dijk achteraan de tuin naar de voorkant toe. Je wikt en weegt je woorden, want alles blijft uiteraard broos, en met het minste, de kleinste beroering is voldoende, slaat het weer om, en drijf je weer weg, in de ambitie, in het verdriet of in de zelfverachting. Hoewel je weet dat elke vluchtweg afgesloten is, mis je het drama waar je je zou kunnen in nestelen, maar deze is fake, zo weet je, zo zie je, omdat vluchten of hechten geen soelaas bidt, maar slechts uitstel, en waarom niet datgene doen wat gedaan moet worden, direct, dan uit te stellen naar een later, die misschien nooit zal komen. DUs geef je je over aan het moment zelf, aan een soort van "nu" en geniet je met volle teugen van elke adem, en lach je om je eigen opgeblazenheid, en luister je naar de woorden van de naasten. Of je leest, als voedsel traag bekauwend, de mooie woorden van het Bardo Thödol. Lang geleden, toen je een kleine jongen was, werd je 's nachts vaak wakker, niet uit nood, maar omdat je moeder opstond en te veel lawaai maakte, en toen je vroeg waar ze zinnens was naartoe te gaan, dan antwoordde zij dat ze naar de "vee-kliniek" op weg was, op de collegewijk in Harelbeke, waar een rust- en verzorgingstehuis gevestigd was, dat men toen -jawel verschikkelijk- vee-kliniek placht te noemen. En als het nacht was stierven daar vaak oude, demente, of erg zieke mensen, soms in totale vereenzaming, en moeder werd er dan, in de hoedanigheid van parochiale assitente, bijgeroepen, en vaak zat ze uren na elkaar bij zo een eenzame stervende, zonder kind noch kraai, zonder vrienden, familie en/of kennissen. Je vond het toen de normaalste zaak ter wereld, maar nu, zovele jaren laten, en moeder is allang dood, denk je terug aan die tijd, en valt het op hoe biezonder het in feite was. Met De Woorden Der Tibetanen merk je dat je eraan bent voorbijgegaan, dat je bewustzijn niet ver genoeg reikte, maar het kon ook niet anders, toen. Zoveel warmte en liefde rijst in je op. Het is als vallen al de schellen omje heen af, en ben je vrij geworden. Het is een eeuwig los te laten, een eeuwig sterven, dat is het echte leven, een waarlijk continue sterven, bij elke verandering dat zich voordoet. En loslaten is rouwen, en rouwen is iets wat in je omgeving niet zo is gekend, niet zo is aanvaard. Misschien is het dàt wat Jan Leyers in "Op Weg naar het Avondland" als queeste wist bloot te leggen. We zijn iets, op onze weg van Afrika naar Europa, doorheen de tijd, kwijtgespeeld. Een laatste geïnterviewde, een Ethiopische vluchteling, verwoordt het zo helder: "ik kwam in Europa en het eerste wat ik dacht is dat alles hier "af" bleek te zijn, maar ook vroeg ik mij af waarom iedereen maar druk doende bleef..." Een sterke observatie. Zijn we het loslaten kwijtgeraakt? Zijn we zo gehecht geraakt, zo verkramt en slachtoffrer van de gravitatie en het materialisme geworden, dat er geen ruimte meer is voor vreugde, voor vliegen, voor loslaten en vrij-Zijn? Een boeiende vraag. Je wilt een kosmopoliet wezen, maar uiteindelijk ben je zo klein dat zelfs de fruitvlieg hiertegenover een monsterachtige reus lijkt te zijn. Je keert terug naar de kindertijd, naar het klein-Zijn, en het heelt, als water op een warme zomermiddag. Het is een zegen. Je wacht veilig naar een hemels mandaat, dat zich kenbaar zal maken, als de tijd er klaar voor is, en het zal niets meer zijn dat wat er altijd is geweest; levend bewustzijn dat zich, behalve in elk ander levend en organisch partikel, ook in jouw uitleeft, als de kat in het veld, de konijnen in de verte, de blaffende hond of stralende zon. Er is zoveel liefde, zoveel uitdeinend licht, dat het Enige is. Het gaat je goed.      

Tuesday 15 March 2011

Een mooie dag

Het is een mooie dag, althans wat het weer betreft. Maar je werkt. Een drukke week. Je maakt een voorbereiding voor verschillende sessies training en coaching. Mindfulness doet goed, niet alleen voor de deelnemers, maar ook voor jezelf. Terwijl je geeft, neem je. Dat is goed. In Japan daarintegen is het geen zo'n mooie dag. De straling en viezigheid verspreiden zich aldaar via de lucht. Het gaat alle begripsvermogen te boven. Het lijkt mini-europa wel, een soort van pretpark, waar Europa in het klein wordt voorgesteld. In Japan lijken gebouwen, vliegtuigen en huizen als kleine speeltjes heen en weer te slingeren in modder en water. Heidi sluit ogen en oren voor de ramp, en je kan haar geen ongelijk geven. Wat is de meerwaarde ervan als je deze ramp volgt? Wat betekent deze informatie? Vervuilt zij niet je geest, je brein? Voedt het de angst en de onzekerheid? Maakt informatie bang, ja zelfs ongelukkig? Als je niets anders kan doen dan machteloos toezien, dan verschrikkelijke beelden opnemen op het netvlies van je ogen, maar verder geheel bent overgeleverd aan het aspect tijd? Misschien kun je gewoon de dingen laten zijn zoals ze zijn, hier, op dit moment, in Europa, België, zonder onverschilligheid, maar ook zonder leedvermaak, want zijn er niet velen die gewoon blij zijn dat het hen niet is overkomen, als het ware vrolijk opgelucht en blij... Maar kun je blij zijn in deze wereld? Is dit alles de zoveelste voorbode voor wat er volgend jaar te wachten staat? Volgens die verdoemde Maya's staat het einde van de wereld voor de deur. Zij hebben eeuwen geleden een kalender gemaakt die zou eindigen op 21-12-2012. Althans, er zou een nieuwe tijd ontstaan. De oude tijd zou eindigen met de "destructie door het vuur". Op zich is dit niet zo vreemd. Elke cultuur kent dergelijke voorspellingen. Volgens Nostradamus is het einde trouwens allang voorbij. Maar wat zo vreemd is aan de Maya's is dat vorige voorspellingen zo accuraat juist zijn geweest. Of was het toeval? Je wacht maar wat. Tot eind volgend jaar. Als we dat moment nog halen. Sommigen zeggen dat het een einde betekent van een soort van denken, van materialistisch en eng denken, en dat de nieuwe tijd staat voor een nieuw soort mens. Dat is aantrekkelijker. Tenminste als je bij de nieuwe soort mag behoren. Het betreft mensen die zich niets meer aantrekken van religie, natie, grenzen, wetten en besturen. Elk op zich is een land, is een wet en een religie, en elk op zich neemt vanuit zijn diepste mens-zijn de eigen beslissingen, de eigen keuzes en doet de daden die opwellen uit zichzelf. Hij heeft lak aan elke soort van gezag. Zou dit mogelijk zijn? Zou dit kunnen? Je durft er geen uitspraken over te doen. Maar als je Japan nu ziet, dan zal het erop aankomen. Elk zal er voor zichzelf staan. Geen overheid, geen nationalisme, kapitalisme, noch mens noch geloof zal redden of bevrijden. Het zal op de eigen innerlijke kracht aankomen. Is Japan een voorbode voor de rest van de wereld? Is dit wat ons te wachten staat? Angst, lijden, pijn en ellende? Je hoopt op beter. Uiteraard. Maar je bent niet opgelucht. En toch is er vreugde. Dat heeft niets met Japan te maken, of met het mooie weer, of met het feit dat je veel hebt gewerkt vandaan. Zeker heeft het niets te maken met die verdoemde Maya's van weleer. Er is alleen die Jou. Het spreekt op een beelderige wijze. Het is geen troost, geen toevlucht of haven. Het is alof je nu eindelijk je wil hebt weggelegd, en bereid bent te getuigen, te volgen wat die Jou in je aangeeft of verlangt. Je bent het met alles eens. Je weigert nog verder te vechten. Je legt alle agressie naast je neer. Ambitie smelt weg, als uraniumstaven in water, en er borrelt iets anders in je op, een leven dat geen einde kent, dat als de oorspong zelf is, de kern van alles. Je ziet een merel opvliegen. Hij schrikt van je gedachten. De zon lijkt melig. Ze is klein tegenover Jou in mij. Eindelijk lijkt er ruimte voor een vrij-zijn van een zelf. Het lijkt of je je voorbereidt op een soort van sterven. Het kan een fysiek einde betekenen. Je lijkt je er al mee te hebben verzoend. Het kan ook een geestelijk einde zijn. Wat dan nog. Je bent volkomen in rust. Je houdt je rug recht en volgt je adem. Deze gaat op en gaat neer, in zijn eigen ritme, als het hart van het heel-al dat op en neer beweegt. En daar ben je. Echt een mooie dag.      

Thursday 10 March 2011

Zij is van mirre

Je kijkt door het raam naar buiten. De tuin ligt er onafgewerkt bij. De voorbije dagen heb je wat inspanningen gedaan om de afsluitingen dicht te maken. De hond mag nergens kunnen ontsnappen. De kleinere ren aan de zijkant van de tuin is enkele vierkante meter groot, en Mirthe moet er een stukje haar thuis van weten te maken. Het water staat er. De voederbak. Een mand. Het gras is vlokkig geworden en vraagt om een afmaaibeurt. Alleen is het nog niet de tijd daarvoor. De ochtendrijm kan nog te veel kwaad aanrichten. Onderwijl ga je geregeld de tuin in. Je zet je op een bank of op de stoel helemaal aan het einde van de tuin, tegen de velden aan, waar een biologische boer zijn gewassen teelt. Je vraagt jezelf voortdurende af, de laatste weken, waarom een mens inspanningen met doen om zichzelf te verbeteren, als hij van nature toch al goed is. Waarom een beter en volmaakter mens willen worden als god je al geschapen heeft zoals je bent, als zijn goddelijke creatie, als zijn ziele-schepsel. Zonder een god betreft het een universum dat tot resultaat leidt in een menselijk wezen. Waarom zich al de inspanningen getroosten als het universum is wat het is, in zichzelf een en al, perfect en volkomen volmaakt als wat het is, gewoon, zichzelf. Elke mysticus stelt zich die vraag. Elke boeddhist, van hetzelfde. Waarom aan zazen doen als je al boeddha-geest bent, als boeddha-geest je eigen natuur is. Waarom dan iets aan die natuur willen veranderen? Het houdt je bezig, overal en tussen alle werkzaamheden door. Alsook een innig verdriet. Je weet niet wat het is, hoe het is gekomen en hoelang het nog zal blijven. Je dobbert wat rond. Alle hoop is op de lente gevestigd, en op deze tuin, die in al zijn eenvoud, alsmaar mooier worden zal. Dus gaat het van nature uit, zoals deze tuin. Is het zo dat verbetering, vanuit het binnenste komt, vanuit de eigen aard en natuur, zoals deze tuin? En vanzelf wordt alles mooier, veelkleuriger, ruimer, geuriger? Is het evenzo met een mens, en met alle pixels van de kosmos zo gesteld. Is de inspanning doen het "zijn" zelf, de natuurlijke aard van het beestje? Is een dergelijke inspanning-doen dan wel nog een "doen", of is het een "zijn", een ge-aardheid? Je weet geen antwoorden te verzinnen op zo'n moeilijke vragen. Jawel, je kan ze wel verzinnen, maar ze zullen van geen tel zijn. Stel dat het universum god is en dat je leeft in god, laat dan alles aan zijn wil over, laat je gaan en los jezelf op in dit goddelijke wezen. Zou daar de natuurlijke weg in uitstromen? Zou het in een dergelijke staat uitmonden, in het één-Zijn? En is dat dan de dood? Of kan een dergelijke staat ook tijdens het leven worden gevoeld? Je nipt nog even van je koffie, je droogt een traan met een zakdoek weg, en langzaam slenter je naar de achterdeur. Als die eenmaal open is, treed je weer binnen in de waan van elke dag. Misschien is het beter zo. Misschien dat de waan de werkelijke wereld is, en dat het slechts een vluchtgedachte is te kunnen bedenken dat er andere soorten van "staat van zijn" bestaan dan het werkelijke leven van alledag. Of zoals je van Eckhart Tolle hebt gehoord, dat het NU altijd aanwezig is, als een stille achtergrond, als een "Heel-Al", zoals jij het noemt, en achter of voor dit NU, achter of voor dit Heel-Al, spelen zich allerlei taferelen af, nu eens leuk om te zien en te voelen, dan weer eens droevig, pijnlijk en triest. Op hetzelfde moment dat de Dalai Lama als politiek leider afstand neemt van de macht, worden ergens in Libië, mensen gefolterd om hun verzet, en onderwijl loopt je zus als verpleegster in een ziekenhuis te lopen, fietst je dochter naar een vriendin, vernedert een baas ergens in een fabriek een medewerker, roept een kok op een kelner, verkracht een soldaat een vrouw in een dorp, openen zich de deuren van een bus, sterft ergens een vader, een moeder of een kind, en jij, slenterend, jij opent de deur en zoent jouw vrouw op haar mond. Zij is van mirre.